BEGROTING 2021

FINANCIËLE BEGROTING

Financiële analyse programma's

 PR06 Zorg, inkomen en participatie

Jaarrekening 2019

Begroting 2020

Begroting 2021

Verschil
2021-2020

Lasten

60.879

63.182

64.957

1.775

Samenkracht en burgerparticipatie

6.399

7.315

6.399

-916

Toegangsteams

1.842

1.998

2.002

4

Inkomensregelingen

19.662

20.400

21.264

864

Begeleide participatie

8.648

7.993

8.194

201

Arbeidsparticipatie

2.683

2.897

2.752

-145

Maatwerkvoorzieningen

1.013

1.046

1.143

97

Maatwerkdienstverlening 18+

11.115

11.719

12.754

1.035

Maatwerkdienstverlening 18-

8.133

8.273

8.558

285

Geëscaleerde zorg 18+

591

626

712

86

Geëscaleerde zorg 18-

793

915

1.179

264

Baten

15.678

15.396

15.556

160

Samenkracht en burgerparticipatie

982

761

722

-39

Toegangsteams

17

0

0

0

Inkomensregelingen

13.515

13.538

13.542

4

Begeleide participatie

7

1

0

-1

Arbeidsparticipatie

107

12

196

184

Maatwerkvoorzieningen

0

0

0

0

Maatwerkdienstverlening 18+

497

498

500

2

Maatwerkdienstverlening 18-

0

0

0

0

Geëscaleerde zorg 18+

553

586

596

10

Geëscaleerde zorg 18-

0

0

0

0

Saldo

45.198

47.788

49.401

1.613

Inkomensregelingen
Voorziening dubieuze debiteuren
Vanaf 2021 wordt een geraamde toevoeging aan de voorziening dubieuze debiteuren opgenomen in de begroting. Deze voorziening dien je op te nemen wanneer de twijfel bestaat of de debiteur gaat betalen. Dit zijn voornamelijk de vorderingen die in de schuldregelingen terecht komen of doordat een debiteur vertrekt naar het buitenland. Deze vorderingen worden daardoor oninbaar en moeten na een bepaalde termijn buiten invordering worden gesteld. Jaarlijks moet de voorziening op het noodzakelijke berekende niveau gebracht worden (wettelijk voorgeschreven). Tot en met 2020 wordt de mutatie om de voorziening op het benodigde niveau te brengen in de jaarrekening verwerkt zonder dat daar een raming tegenover staat. Op basis van de gerealiseerde toevoegingen in het verleden wordt een jaarlijkse storting van € 200.000,- in de voorziening geraamd.

Bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidie
De lasten stijgen in totaliteit ten opzichte van 2020 met € 590.000,-.
Met name als gevolg van COVID-19 stijgt de instroom in de bijstand (financieel effect Corona wordt ingeschat op € 360.000,-). Naar verwachting zal het uitkeringsbestand in 2021 toenemen met 9 procent. Dit zijn mensen die geen WW-rechten hebben opgebouwd en bij werkloosheid direct terugvallen op de bijstand. De werkeloosheid is gestegen sinds het begin van de coronacrisis. De grootste toename wordt in 2021 en 2022 verwacht. Dit vertaalt zich in een stijging van de bijstandslasten tot en met 2022. Vanaf 2023 wordt een daling van de uitkeringslasten geraamd. Loonkostensubsidie wordt verstrekt aan werkgevers die mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in dienst nemen. Naar verwachting zullen deze kosten door COVID-19 niet dalen. Dit komt omdat de nieuwe instroom in de bijstand die veroorzaakt wordt door COVID-19 los staat van de doelgroep loonkostensubsidie. Er wordt jaarlijks uitgegaan van aanvullende instroom, waardoor de raming voor loonkostensubsidie meerjarig stijgt met € 131.000,- per jaar.

IOAW
Naar verwachting zullen de IOAW uitkeringen gelijk blijven. Gelet op de aantallen van de afgelopen jaren is een raming van € 720.000,- reëel. Dit geldt ook voor de jaren 2022, 2023 en 2024. Ten opzichte van 2020 dalen de lasten met € 100.000,-.

Wmo en jeugdhulp
Algemeen
Vanaf 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor nieuwe taken op het gebied van de Wmo, Jeugdhulp en Participatiewet. Tot en met 2020 geldt voor deze taken budgettaire neutraliteit. Als er meer of minder uitgegeven wordt dan de beschikbare middelen worden de verschillen verrekend met de reserve sociaal domein. In de begroting 2021 is de budgettaire neutraliteit losgelaten en maken de ramingen integraal onderdeel uit van de begroting.

Er is sprake van landelijke ontwikkelingen waarbij de mogelijkheden om financieel bij te sturen beperkt zijn, zeker op korte termijn. Voor de lange termijn blijven we werken aan transformatie, waarmee ook een ombuiging naar een financieel voordeligere situatie wordt beoogd. Zo is in de begroting ruimte opgenomen voor algemene voorzieningen, zodat we kunnen blijven werken aan versteviging van de basis. Hierdoor kan uiteindelijk het beroep op (duurdere) maatwerkvoorzieningen afnemen. Daarnaast bereiden we ons in Midden Limburg-West in 2021 voor op de nieuwe inkoop van Wmo en Jeugdhulp per 2022. In de begroting is rekening gehouden met financiële effecten van transformatie en inkoop vanaf 2022. De aanname is dat de uitgaven van Jeugdhulp en Wmo begeleiding weliswaar meerjarig stijgen als gevolg van loon- en prijsindexeringen, maar dat deze uitgavenstijging wordt beperkt vanwege deze transformatie en inkoop.

Veel gemeenten kampen met tekorten binnen het sociaal domein. Onlangs hebben de provinciaal toezichthouders een verslag uitgebracht over het door de provincies uitgevoerde financieel
toezicht op gemeenten. De decentralisaties maken een substantieel onderdeel uit
van de gemeentelijke begrotingen en de budgetten zijn met taakstellingen overgegaan naar gemeenten. Alle provinciaal toezichthouders benoemen in hun Toezichtverslag 2020 dat het sociaal domein een negatief effect heeft op de begrotingen van veel gemeenten c.q. dat de financiering van het sociaal domein/ de oplopende tekorten in het sociaal domein een zorgpunt is voor veel gemeenten.

Wmo
De begroting 2021 is opgesteld op basis van de realisatie van eerdere jaren en de ontwikkelingen die voor de toekomst worden verwacht. Dit heeft tot gevolg dat de raming voor de individuele maatwerkvoorzieningen (hulp bij huishouden, begeleiding, vervoer, rolstoelen en woonvoorzieningen naar boven is bijgesteld (ten opzichte van 2020 met afgerond € 1,6 miljoen).

De afgelopen jaren is het aantal cliënten gegroeid, is de complexiteit van de
problematiek toegenomen en zijn de tarieven voor ondersteuning gestegen. Hieraan liggen verschillende ontwikkelingen ten grondslag:

  • Ambulantisering van de geestelijke gezondheidszorg (ggz)
  • Extramuralisering van de zorg, waardoor mensen langer zelfstandig wonen
  • Dubbele vergrijzing, wat betekent dat het aandeel ouderen in de bevolking toeneemt en daarnaast ook de gemiddelde leeftijd stijgt
  • Het landelijke abonnementstarief met ingang van 2019, waardoor de eigen bijdrage voor de Wmo niet meer afhankelijk is van inkomen en vermogen. Voor met name de hogere inkomens is de eigen bijdrage verlaagd wat een aanzuigende werking heeft. In de begroting 2020 is aangenomen dat dit effect in 2020 gestabiliseerd zou zijn. Dit is echter niet het geval.
  • Cao-ontwikkelingen voor het personeel dat werkzaam is bij Wmo-aanbieders, wat met name bij de huishoudelijke hulpen leidt tot loonstijgingen die in de tarieven verwerkt moeten worden.

Deze trends zetten ook de komende jaren door. Er is rekening gehouden met een toename van het aantal cliënten in 2021 en een stabilisatie vanaf 2022 bij hulp bij huishouden en begeleiding. Bij vervoer, rolstoelen en woonvoorzieningen is uitgegaan van gelijkblijvende aantallen.

Jeugdhulp
Ook in de Jeugdhulp is sinds 2017 sprake van stijgende uitgaven. De begroting 2021 is opgesteld op basis van de realisatie van eerdere jaren en ontwikkelingen die voor de toekomst worden verwacht. De totale omvang van de ramingen voor jeugdzorg wijzigt niet substantieel ten opzichte van 2020, maar in 2020 was er nog sprake van een stelpost voor onvoorziene uitgaven ruim € 1,1 miljoen.

Het aantal jeugdigen in de gespecialiseerde Jeugdhulp is toegenomen, met name in de ambulante hulpverlening. Tevens namen de gemiddelde kosten toe. Met name voor jeugdhulp voor jeugd met een beperking en jeugd- en opvoedhulp is de afgelopen periode een stijging in de uitgaven zichtbaar. Ook binnen de Jeugd GGZ is sprake van hogere uitgaven. In de begroting is voor deze percelen rekening gehouden met een stabilisatie van het aantal jeugdigen.

Loslaten neutraliteit
Als gevolg van het loslaten van de budgettaire neutraliteit binnen jeugd, Wmo nieuwe taken en participatie algemeen met ingang van 2021 zijn een aantal verrekeningen tussen taakvelden binnen dit programma niet meer noodzakelijk. Door het vervallen van deze interne verrekeningen ontstaan er op onderdelen verschillen ten opzichte van de begroting 2020.

Vastgoed
Binnen dit programma is voor vastgoed per saldo een negatief resultaat van in totaal € 370.000,- ten opzichte van de begroting 2020. Voor een toelichting wordt verwezen naar de paragraaf vastgoed.

Deze pagina is gebouwd op 10/01/2020 13:02:00 met de export van 10/01/2020 12:54:54